Infinity
Van wiskunde heb ik nooit iets begrepen. Op school konden ze me niet duidelijk maken waar het voor diende, formules uit het hoofd leren die je niet begrijpt en waar je de zin niet van inziet kreeg ik niet voor elkaar, ook bijles leverde niets op.
Maar films over wiskundegenieën hebben voor mij de aantrekkingskracht als een naaktfilm voor een puber.
Ik hoef de geniale gedachte niet te begrijpen, daar gaan die films ook nooit over. Waar ik van smul is de worsteling met het onvoorstelbare, die dan meestal een ‘happy ending’ heeft. Soms is de wiskundige aan het einde van de film krankzinnig geworden maar dan heeft hij, net voordat de waanzin toesloeg, een enkele blik mogen werpen in het grote geheim waar hij zo hevig naar heeft gespeurd.
Nu is er de “The Man who knew Infinity,” “De man die de oneindigheid kende.” Alleen al de titel vertelt het hele verhaal, zodat je de film eigenlijk niet meer hoeft te gaan zien. De film gaat over een jonge man uit een dorp in India die in Engeland komt en de ene verbazingwekkende formule na de andere ontdekt.
Ik vermoed dat mijn liefde voor zulke films te maken heeft met de (romantische) gedachte dat in de wereld iets onbekends is, wat zich mogelijk ontdekken laat. Anders dan die wiskundegenieën blijf je als dominee bij die zoektocht meestal maar wat in een rondje draaien. De kans op een krankzinnig einde is ook aanmerkelijk kleiner.
De recensies van “The Man who knew Infinity” zijn zeer matig, maar ik denk dat ik er toch maar heen ga.