Wieltjes
Van Luther weten we dat hij als jongeman worstelde met zijn idee wat God van hem vroeg, of zelfs eiste. Een flinke onweersbui in het open veld bracht hem er toe zich in te laten schrijven in een Augustijner klooster. Een hard leven als monnik volgde. En tijdens een verblijf op de Wartburg streed hij met de vraag hoe hij een rechtvaardige God zou kunnen krijgen. Dus niet zo’n boze God die loert op elke misstap van de menselijke sterveling. Wat een ontdekking als bij hem het licht doorbreekt dat die God van hem al lang rechtvaardig is, namelijk genade schenkend. Een boze God, die al ons falen bijhoudt met een opschrijfboekje, dat beeld lijkt ons in het bloed te zitten.
Dan kom je ’s morgens in de kerk. De mensen druppelen binnen. Bij ons kijken ze gelukkig niet zo ernstig als in veel andere kerken. Die boze God, die Luther eerst in zijn hoofd had, die kennen ze niet of hebben ze al lang achter zich gelaten. Tegen de tijd dat de dienst begint komen ook de gezinnen, met kinderen. Daar wordt de kerk gelijk heel anders door, vrolijker, lawaaieriger. De kinderen testen de ruimte met hun stem: hoor eens wat een galm! Ze zetten het ook gelijk op een holletje, er is ook zo veel ruimte!
Eén meisje heeft zelfs wieltjes onder haar schoenen. Ze zoeft van de ene zuil naar de ander, laveert tussen altaar en bloemenvazen, tussen koorzangers en koffiedrinkers. Van een boze God, die mensen e stuipen op het lijf jaagt met onweer of het verpletterende gevoel dat we niet zouden deugen heeft zij nooit gehoord. Haar ouders hebben haar vast van een heel andere God verteld. Voor haar is de kerk ruimte. Als ze ooit nog eens ouderling zou worden, hoop ik maar dat ze die schoenen houdt. Dat houdt ons in beweging.